Vrijdag 5 februari 2010
De school is voorbij en wij spelen de scène die Pelléas niet overleeft. Behalve vandaag dan, want de moordenaar komt pas op het einde op, en moest niet komen. Caroline moest ook niet komen, maar ze is er wel. Ze heeft de tekst in handen, en lacht, meestal bemoedigend. Tabea en Michaël hebben het fragment voor mijn aankomst besproken. Ik was te laat. Ze vormen front: naar hun mening is het niet logisch dat Pelléas in deze scène plots blijk geeft van moed. In de rest van het stuk is het — althans zoals Michaël hem speelt — een wereldvreemde jongen. Kan hij niet beter samen met Mélisande op de vlucht slaan? Eigenlijk ben ik blij met het verzet van mijn hoofdrolspelers, maar ik probeer toch een uitleg om het vel van mijn schrijver en mijn regie te redden. Natuurlijk is Pelléas geen held, eerder een paljas — maar hier wordt hij overmand door de gebeurtenissen. En dus doet hij maar wat van mannen wordt verwacht: de vrouw in nood met lijf en leden verdedigen. Het bekomt hem slecht... Pelléas is geen toonbeeld van rechtlijnigheid: hij wil Mélisande alleen achterlaten, omdat hij meent dat dit goed voor haar is, maar verdraagt niet dat zij zou weggaan van hem. Mannen, zegt Caroline. Even later maken we ons zorgen over de zwangerschap van Mélisande. In de logica van de tekst is ze in deze scène toch al minstens een maand of zes ver (ze bevalt twee scènes later) , maar in de dialoog komt dat op geen enkele manier aan de orde. Het komende kind speelt geen rol. Dat komt goed uit, want we hebben ook niet veel zin om een baby op Tabea’s platte buik te plakken. Er zijn nog wel dingen in de voorstelling die niet kloppen, zegt Caroline, en daarmee is ook dit geregeld. Het is merkwaardig hoe Maeterlinck in de loop van het stuk personages vergeet. Geneviève is het meest krasse voorbeeld: waar is ze na de pauze? Wat is er met haar gebeurd?
Koen De Feyter