Van de brug af gezien (A view from the bridge — Arthur Miller, V.S., 1956)
Alfieri (‘alfiere’ is Italiaans voor ‘vaandrig’ of ‘loper’ zoals in de schaaksport; ‘fiero’ is Italiaans voor woest, wild, hevig, maar ook voor fier, trots, hoogmoedig — wat zou Miller hiermee willen aangeven? — in mijn hoofd voor eeuwig belichaamd in de figuur van Bert Annemans) is advocaat in Brooklyn. Hij legt de wet uit aan eenvoudige mensen, havenarbeiders. Tevreden met zijn rechtspraktijk, die hij zelf omschrijft als "zo prozaïsch als wat", denkt hij wel af en toe aan het verleden. De dagen van Al Capone verschijnen dan voor zijn geestesoog, of ook wel de oude tijd in Sicilië, waar men niet zo hoog met de wet opliep. Alfieri is immers zelf geboren in Italië. Hij heeft dezelfde voorvaders als de meeste van zijn klanten. Dat maakt hem ook tot zo'n goede advocaat. Bemiddelen is zijn ding. Hij staat op de brug. Hij is de bewaarder van het broze compromis tussen mens en wet. En Alfieri weet hoe dat moet. Meestal toch; want om de zoveel jaar krijgt hij weer te maken met zo'n geval.. De partijen zitten dan tegenover hem. Zeggen wat ze te zeggen hebben. Vragen om raad en hulp. En dan voelt hij de machteloosheid over zich komen. Dan breken de golven van het noodlot door de broze muur van het sociaal contract en staat hij oog in oog met Dionysus, alsof hij van bovenop een wankel bruggetje het gapende ravijn onder zich ziet en weet dat de val onontkoombaar is. Deze keer draaide de ongelukkige samenloop van omstandigheden rond een op het eerste gezicht eenvoudige arbeider. Eddie Carbone (‘carbone’ is Italiaans voor kool, houtskool, kolen en ook wel ‘brand in het koren’ — nogmaals: quid Miller? — zoals altijd overtuigend en quasi-episch vertolkt door Luc Pay) was zijn naam, en hij was dokwerker.
Eddie woont samen met Bea (Marijke Van Gils in topvorm) en zijn nichtje Gina (een betoverende Anke Raeymaekers), wier ouders overleden zijn, in een bescheiden flatje in Brooklyn. Hij werkt hard en zorgt dat er altijd eten op tafel komt voor zijn vrouwen. Hij krijgt dan ook respect van het gezin en van zijn werkmakkers (Leo en Mike, gespeeld door Alex Buelens en Thomas Slembrouck).
Aanvankelijk toont de plot de relatie tussen Eddie en Bea als een stereotiep getrouwd koppel en wordt Eddie afgebeeld als een beschermende vader voor Gina. De situatie komt al snel in een stroomversnelling wanneer het nieuws binnenkomt dat de neven van Bea, twee Sicilianen die naar Amerika komen om met behulp van de ongure Tony Bereli (Jeroen Coppens) als illegale immigranten hun geluk te beproeven, zijn aangekomen in de haven. Er is met hen afgesproken dat ze voorlopig onderdak zullen krijgen bij Eddie en Bea thuis, in afwachting van een beter schuiloord. Marco, de oudste van de twee, een ruige spierbundel (een ietwat vreemde keuze hier voor Eric Cuyt), komt het werk zoeken dat hij in Italië niet vindt. Er is simpelweg geen werk in hun thuisstreek. Door naar New Vork over te komen hoopt hij maandelijks voldoende geld te kunnen opsturen naar zijn vrouw met drie kinderen. Rodolpho, de blonde jongeling (knap neergezet door Nicolas De Laet) is niet getrouwd en loopt over van opportunisme. In tegenstelling tot zijn broer wil hij in Amerika blijven om zijn dromen waar te maken als zanger, of in elk geval toch heel rijk te worden. Zijn geestdrift zorgt ervoor dat Gina zowat onmiddellijk verliefd op hem wordt. Hij ziet Gina ook wel zitten. Dit alles zeer tegen de zin van Eddie, die in Rodolpho niet veel meer ziet dan een gladjanus die zo snel mogelijk aan een verblijfsvergunning wil geraken.
Alle elementen zijn nu aanwezig, de tragedie kan op gang komen. Langzaam maar zeker verandert de latente bezitterigheid van Eddie ten opzichte van Gina in een allesoverheersende haat voor Rodolpho. Hij kan het gewoonweg niet verdragen dat zijn kleine Gina zich, in zijn ogen, zo laat vangen aan de gladde verleidingstrucs van dat blonde rotjong. In al zijn wanhoop gaat hij te rade bij Alfieri, die hem waarschuwt voor wat er gaat komen als hij Gina niet leert loslaten. Alfieri kan ook niets méér doen dan waarschuwen. Er is geen wet tegen de liefde van een meisje voor een immigrant. De liefde is een kracht die zich niet door wetten laat binden, Maar evenmin is de jaloezie dat; Eros en Eris staan niet ver van elkaar, zoals men weet. Eddie wil geen compromissen sluiten en daardoor ligt zijn lot vast. Alfieri weet dit, maar hij is machteloos. Hij is slechts bemiddelaar tussen twee krachten die hoog boven hem uitstijgen en dieper gaan dan hij zich kan voorstellen. Hij moet bidden voor het altaar van goed en kwaad. Hij moet nederig het hoofd buigen voor de almacht van de natuur die door het fatum geregeerd wordt als een despotische wetgever, maar die door niemand geregeerd kan worden als ze losbarst in al haar woestheid.
Er blijft uiteindelijk maar één weg over voor Eddie. Hij is gedoemd om tegen alle sociale gebruiken in de neven van zijn vrouw, zijn familie, te gaan aangeven op het immigratiebureau. Dit is voor hem de enige manier om het huwelijk tussen Gina en Rodolpho te verijdelen. Het is het ultieme middel. Door dit te doen verbrandt hij alle bruggen. Hij zal het respect verliezen van Bea, Gina, zijn werkmakkers Leo en Mike, van de andere illegale arbeiders (Valentijn Noyez en Timothy Roes) en van iedereen uit de buurt (Sven Braspenning, Kathleen Ceulemans, Irina De Groof, Laetitia Vandueren en Floortje Van Ewijk).
En op een dag is het zover. Twee inspecteurs (Evelien Mollet en Armand Vijgen) kloppen aan. Er is geen uitweg voor Marco en Rodolpho. Beide neven worden meegevoerd naar het bureau. Rodolpho kan er zonder kleerscheuren vanaf komen doordat hij in allerijl met Gina trouwt. Voor Marco is er echter geen hoop meer. Hij zal zonder pardon geëxpatrieerd worden. Hij mag echter de trouw nog bijwonen op voorwaarde dat hij zich kalm houdt. Alfieri staat borg voor hem. Op deze manier komt de hele zaak tot een hoogtepunt. Marco houdt zich niet aan zijn belofte en confronteert Eddie met zijn laffe daad. Het komt tot een tweegevecht waarbij Eddie het mes dat hij zelf getrokken heeft in de eigen borst gestoten krijgt. Eddy sterft in de armen van Bea en daarmee eindigt het stuk... Of toch niet helemaal, want in de duisternis opent zich een spot op Alfieri.
Alfieri besluit dat hij ondanks alles verdriet heeft om het lot van Eddie Carbone. Hij moet bekennen dat de nagedachtenis van Eddy “een soort perverse zuiverheid heeft”. Eddy was niet goed, maar hij was zichzelf. Daarom is hij Alfieri dierbaarder dan al zijn andere, keurige cliënten. Alfieri besluit: "Maar toch zijn compromissen beter, dat kan niet anders! Dus moet ik toegeven dat mijn verdriet om hem eigenlijk wel... verontrustend is.”
In deze laatste woorden van Alfieri ontsluit Arthur Miller, de auteur van dit stuk, een hele problematiek van misdaad en schuld in een wereld geregeerd door een onontkoombare natuur. Kunnen we wel zeggen dat iemand de schuld draagt voor wie hij is? Of moeten we gelaten besluiten dat de schuld ligt bij ‘het systeem’, of bij de misdadiger? Of is het gewoon een hoogst ongelukkige samenloop van omstandigheden die ons allemaal te beurt kan vallen? Want één ding staat vast: onder de gladde zakelijkheid van de wet en sociale gebruiken ligt een terra incognita van wansmakelijkheden en perversiteiten, van dingen die de individuele mens in hun brute kracht te boven gaan en waar hij liever niet mee geconfronteerd wordt. Miller maakt met zijn hedendaagse tragedie pijnlijk duidelijk dat we het juk van “totem en taboe” nog lang niet achter ons hebben gelaten.
Sven Braspenning (6LWET00)
(uit: Schakel, jrg. 56, 2004, pp. 144–149)