Epidauros, een geschiedenis (deel 1)
Ik weet niet of u dat ook al ondervonden hebt, maar waar mensen samenleven, hangt er soms iets in de lucht dat door verscheidenen wordt geproefd, gevoeld of doorvoeld al naargelang van aard en temperament. Soms wordt erover gesproken, soms niet. In ieder geval tintelde de kollegelucht in september 1975. Een klein groepje leraars en leerlingen lieten een woord vallen: ‘toneel’, op het kollege. Al gauw bleek dat in het Sint-Ludgardisinstituut van Merksem dezelfde tekenen zich manifesteerden.
Dan moet er een mens zijn die zich erin of erop gooit. Ik vond dat wij de kans niet mochten laten voorbijgaan. Er werd kontakt opgenomen met Sint-Ludgardis. Kandidaat-aktrices en -akteurs uit de laatste jaren, leraressen en leraars kwamen opdagen. Er werd wat geoefend met Voorlopig vonnis van Jozef van Hoeck, omdat dit stuk toen in het laatste jaar van beide scholen kursorisch gelezen werd.
Ik realizeerde mij plotseling de moeilijkheden. In mijn achterhoofd besefte ik dat wij met het aanwezige materiaal aan aktrices en akteurs moeilijk aan een stuk konden beginnen. Misschien heb ik mij vergist en waren de entoesiaste rekruten wel bekwaam, en speelde een bepaalde vorm van schuchterheid hen parten. Mijn geestdrift daalde. Een zekere inertie trad op bij het kiezen en bestellen van brochures... en de zaak bloedde dood.
Maar in september 1976 bleek de elektriciteit in de lucht zwaarder dan ooit tevoren. Er werd opnieuw gepraat, kandidaten werden gevraagd. Hoeveel er opdaagden, weet ik niet meer, maar op een woensdag zat de grote spreekkamer vol...
Toen ik als laatste binnenkwam, ging één vraag mij vooral door het hoofd: welk stuk? Het zou aan verscheidene criteria moeten voldoen. Ten eerste: het moest een literair waardevol werk zijn. Dit was een criterium dat ik mijzelf vooraf gesteld had. en dat ik nog altijd stel. Toneelspelen is pedagogisch en verrijkend, omdat het de al dan niet jonge mens leert zich te uiten en ook omdat hij zich bewust wordt van zijn lichamelijkheid doorheen de taal die hij moet spreken met al zijn ledematen. Maar het belangrijkste vind ik dat hij dit doet in een goed stuk, dit wil zeggen een literair waardevol werk. Uiting en lichamelijke bewustwording zijn niet genoeg, de kontekst moet er een zijn die de moeite waard is.
Tweede criterium: het moest een stuk zijn dat deze jongens en meisjes aankonden. Derde: het publiek dat zou komen kijken (wij hoopten dat er iemand kwam) moest het stuk ook aankunnen. Vierde: er moesten genoeg personages in het werk zijn om zo weinig mogelijk kandidaten teleur te stellen.
Dit alles flitste mij door het hoofd, toen ik ging zitten en even rondkeek. En ineens... dacht ik aan iets. Lang geleden had ik meegespeeld in Pantagleize — Een onnozel hart in de wereld. Na de opvoering verscheen in Schakel een artikel over onze prestatie, en daarin suggereerde de auteur, kollega Jos van der Veken, dat ikzelf eigenlijk evenzeer een onnozel hart was als het hoofdpersonage van het stuk. En gelijk had hij... Maar gelukkig dat er nog naïevelingen en halve gekken bestaan, want anders zou er nooit iets kreatiefs van de grond komen in deze wereld.
De repetities begonnen... Na enige tijd werd er een prestigieuze naam gevonden voor onze groep: Epidauros, een centrum voor teater in de bakermat van het toneel, Griekenland.
De eerste moeilijkheid manifesteerde zich na een maand: de akteur voor het hoofdpersonage voelde zich niet in staat de klownesk-dichterlijke, tegelijkertijd apollinische en dionysische figuur van Pantagleize tot leven te wekken.
Ikzelf nam de rol over. Een extra zware belasting naast de regie. Frank van Beeck, die zich later zou ontpoppen tot een rasakteur, werd regie-assistent. Zijn stille hulp stak mij een hart onder de riem, vooral omdat een aanvankelijk bereidwillige lerares van Sint-Ludgardis er na enige tijd de brui aan gaf. Ik beken eerlijk dat ik —wegens de zeer trage vorderingen— soms de wanhoop nabij was. Later heb ik geleerd dat jonge (en ook vele oudere) amateur-akteurs heel traag op gang komen, en dat het lange tijd duurt voor zij in hun personage ‘zitten’.
Na veel zoeken werd er een zaal gevonden: Forum, te Schoten. En opeens... waren daar de speeldata. Ik had veertien dagen voor deze data geen oog meer dichtgedaan, temeer daar ik de fout maakte voor alles alleen te willen zorgen. Vooral het gebrek aan rekwisieten spookte mij onophoudelijk door het hoofd. Wij hadden immers geen geld... Dank zij enkele bereidwilligen kregen wij dan toch alles bij elkaar.
Pantagleize is een lang stuk in tien taferelen, met telkens een ander decor. De plaats achter de coulissen was zo klein, dat er kunstgrepen nodig waren om alle meubelen op te stapelen, en het veranderen van scène duurde elke keer dan ook veel te lang. De generale repetitie werd beëindigd om één uur... Door het efficiënter verwisselen van scènes werd de speelduur tijdens de twee uitvoeringsavonden wel wat ingekort.
Er zouden vele anekdoten kunnen worden verteld over onze eerste prestatie. Dat zal ik niet doen, want anders wordt dit artikel veel te lang. Maar wel vertel ik een schijnbaar onooglijke gebeurtenis. De eerste speelavond waren alle akteurs zenuwachtig en vol verwachting, maar vooral onzeker hoe hun prestatie door het publiek zou worden beoordeeld. In het begin van het tweede tafereel stond ik achter de coulissen te wachten. Innocenti en Luisekam voerden hun prachtige dialoog op. Een aktrice stond naast mij ademloos te luisteren. En plotseling barstte er gelach los vanuit de zaal. Het meisje bekeek mij met vreugdevolle, bijna ongelovige ogen en fluisterde: ‘Zij lachen... Zij lachen!’, alsof dit het laatste was wat zij had durven verwachten. Ik heb toen God gedankt voor deze eenvoudige vreugde, na zoveel weken en maanden inspanning.
Wij voelden dat het publiek heel wat door de vingers zag, en de ovatie op het einde van iedere speeldag deed ons in een euforie leven. Daar kwam nog bij dat er een lovend (en begrijpend) krante-artikel verscheen over onze vuurdoop.
Wij realizeerden ons toen wat wij sindsdien elk jaar aanvoelen: eenmaal goed op gang gekomen, moeten wij stoppen. Twee speeldagen was veel te kort. Maar je moet natuurlijk publiek hebben, als je langer wil spelen. Na een tijd bleek wel uit de reakties, zowel van het publiek als van Epidauros zelf, dat de diepste gronden van ons eerste stuk niet volledig begrepen waren. Wij hadden te hoog gemikt. Maar ja...
Er werd besloten elk jaar de verjaardag van onze groep te vieren, en dan tevens het stuk voor het volgende speeljaar te bespreken.
September 1977... Het werd een sobere viering. Enkele akteurs hadden —wegens hogere studies— hun ontslag gegeven en namen met spijt afscheid; enkele nieuwelingen zaten aan de tafel... Ik had al een nieuw stuk gekozen, dat perfekt beantwoordde aan mijn criteria: Het Spook van Canterville, naar de schitterende novelle van ons aller Oscar Wilde.
Een van de nieuwe akteurs was kollega Luc Pay, een man met enorme talenten. Hij aanvaardde de (dubbele) hoofdrol. Gelukkig moesten wij geen akteurs ontslaan: er waren personages genoeg. Ik besloot evenwel zelf niet te akteren, omdat regisseren al zwaar genoeg is.
Dank zij Pantagleize zaten wij financieel op rozen. Daardoor waren veel moeilijkheden van de baan. Het Spook bleek veel eenvoudiger te zijn dan ons vorige stuk. Bovendien ‘ligt’ Oscar Wilde mij zeer goed, waarschijnlijk wegens een bepaalde zielsverwantschap... De repetities werden met entoesiasme aangevat. Na enkele maanden kreeg ik als regisseur hulp van oud-leerling Dominique Dupont (3Ek72), die stage moest doen vanuit het
Instituut voor Dramatische Kunsten te Mechelen, waar hij leerling was van Luc Philips. Hij werd onze technisch-artistieke raadgever en bewees ons zeer veel diensten.
Aldra zaten wij in de hyperverfijnde, licht ironiserende en relativerende Oscar Wilde-sfeer. Onvermoede talenten kwamen aan de oppervlakte, geremde naturen braken los, de veteranen kregen meer plankenvastheid. Het werd een veelbelovend geheel, en de dagen voor de opvoering waren opvallend rustiger dan die van het vorige jaar.
Het Spook was —ondanks (vele) schoonheidsfoutjes— een volledig sukses. Het publiek reageerde schitterend (wij kregen 12 open doekjes op twee avonden!), de akteurs en aktrices speelden in op het publiek. Want ook dit leer je op de planken: toneelspelen is kaatsen, de bal afwachten en terugkaatsen.
Na twee dagen was alles weer afgelopen... De volgende weken gingen voorbij; in een diep heimwee naar de geur van de schmink, de licht krakende planken, de heerlijke wanorde van de kleedkamers en de blijde zenuwachtigheid op de gezichten.
Luc Pay, Frank van Beeck en ikzelf verkeerden bovendien in een soort van Oscar Wilde-roes. Ik betrapte mij er geregeld op dat ik, onbewust, een van de werken van de grote ler uit mijn biblioteek nam en erin begon te lezen. Hij is een van mijn eerste liefdes. The first love is the deepest.
En welk stuk het volgende jaar? Waarom niet Wildes meesterwerk, The Importance of Being Earnest, door een criticus het beste blijspel genoemd uit de Engelse literatuur? Eerst werd er aarzelend over gesproken, want het ìs een moeilijk stuk. Het aantal personages is bovendien beperkt. Dan geen nieuwe kandidaten meer aannemen.
Tweede verjaardag van Epidauros: september 1978. De beslissing viel. Het zou The Importance worden, een gelukkige keuze naar later bleek. Er werden echter twee moeilijkheden opgeworpen: wij hadden geen aktrice voor het personage Lady Bracknell, en... er bestond geen enkele goede vertaling van het stuk. Er werd dan maar een semi-professionele aktrice van het Heists Kamertoneel aangezocht: Jen Verstrepen, een dame met een gouden hart. Zij hapte dadelijk toe. Wat de vertaling betreft, beslisten wij te doen zoals alle teaters die zich respekteren: er zelf een maken.
Tot dan had ik nog nooit met zoveel entoesiasme zien repeteren. De fijnzinnige taal van Wilde werd geproefd, er werd gebaad in de fin-de-sièclesfeer. Dit mocht niet op twee speeldagen afgehandeld worden. Wij namen het risico voor drie dagen. Daar de derde dag een week later viel, zou onze roes ook wat langer duren.
De opkomst was zeer goed: wij hadden in totaal ongeveer 960 bezoekers. Wel kwam het publiek niet zo vlug los. Aan de flitsende, scherpe geestigheden van dit stuk moest men blijkbaar wat gewennen. Achter en voor de schermen rilden wij van genot.
Als de speeldagen voorbij zijn, moet je als akteur, regisseur of medewerker je kreatie loslaten: het is gedaan. Je sterft er een beetje aan, en deze keer voelden wij dit allemaal zeer sterk aan. Wij verlangden niet alleen naar de schminkgeur of de planken, maar vooral naar the divine Oscar, die wij, vlak voor de laatste opvoering, piëteitsvol herdacht hadden: het was op de dag af 84 jaar geleden dat het proces begon, dat zijn tragische ondergang zou inluiden.
In de loop van de volgende maanden liet Wilde ons niet los: Frank van Beeck ontdekte een toneelbewerking van The Picture of Dorian Gray, gemaakt door John Osborne. Maar aldra bleek dat het zo goed als onmogelijk was de vertaalrechten te verkrijgen. Zelf een bewerking maken bleek niet zo eenvoudig. Er was dan nog de moeilijkheid van de rol van Dorian Gray... Wij hadden in onze groep geen akteur die beantwoordde aan de fysieke vereisten voor dit personage. Bovendien was het waarschijnlijk niet opportuun drie keer na elkaar Wilde te spelen. Met pijn in het hart stapten wij dus van het idee af.
Hoe langer hoe meer drong de vraag zich op: welk stuk voor volgend jaar? Na The Importance moest er een min of meer waardige opvolger komen... Luc Pay stelde voor: Eén vloog over het koekoeksnest naar de roman van Ken Kesey. Dit was een totaal ander genre. Het lag mij niet om dit te regisseren. Ikzelf dacht aan August, August, August van Pavel Kohout, een schitterende tragikomedie, minstens op het peil van Michel de Ghelderode, maar misschien nog moeilijker.
In september 1979, op de derde verjaardag van Epidauros, werden beide stukken tegen elkaar afgewogen. De groep koos voor het Koekoeksnest. Ik vroeg Luc de regie te doen en bood mijzelf aan voor een rol. Wij zouden wel zes of zeven nieuwe akteurs moeten aannemen. Voor de eerste keer schreven wij een auditie uit onder de leerlingen, en onmiddellijk was onze getalsterkte op peil.
Als ik dit schrijf, zijn wij nog veertien dagen van de eerste opvoering verwijderd. De repetities zijn volop aan de gang, en het geheel is veelbelovend.
Ik betrap mij er soms op al aan Pavel Kohout te denken, voor volgend jaar. O, August!
Fons Raeymaekers
Uit: Herman De Kuyffer [inl.], Onder Gulden Vleugels. Sint-Michielscollege Brasschaat 1931–1981. [s.l., s.d.], pp. 224–229.