Epidauros, of hoe het verder ging... (deel 2)
De schrijver van het artikel in Onder Gulden Vleugels 1931–1981, tevens schepper en lange tijd bezieler van Epidauros, Pater Fons Raeymaekers, kon in 1980 hopen, maar zeker niet weten dat zijn geesteskind twintig jaar na ontstaan feestelijk zou gevierd worden in september 1997, samen met een andere eerbiedwaardige dame, de Tekenakademie.
Toenertijd stonden we twee weken voor de opvoering van Het koekoeksnest van Ken Kesey. Luc Pay zorgde voor de regie. En hoe! Hij moest een vijftiental akteurs —die nog nauwelijks van echte gekken te onderscheiden waren— in goede banen leiden. Frank Van Beeck zette een sterke Mc Murphy neer, in de andere hoofdrollen bijgestaan door Sonja Focketijn en Bert Annemans, respectievelijk als zuster Ratched en Chief Bromden. Het resultaat mocht meer dan gezien worden. Een vast publiek had definitief de weg gevonden naar het “schoolgezelschap”.
Intussen was ook een sterke technische ploeg gevormd, die voor de gelegenheid een gecapitonneerd decor in mekaar had gezet. Zelfs een eenmansafdeling met de ronkende naam pyrotechniek, zag toen het levenslicht. Welk stuk kon zich meten met de vorige publiekstrekker?
Marc De Preter meende dat Oorlog bij de koffie van Boris Vian aan de hoge eisen kon voldoen. Wat hebben acteurs en actrices zich heerlijk vermaakt bij deze productie, zo mogelijk nog meer dan het publiek. Infantiele generaals bij elkaar op de koffie, geflankeerd door een dolgedraaide minister en een geperverteerde monseigneur. De toeschouwers kregen een vuurwerk van geregisseerde en geïmproviseerde anarchie over zich heen. Uit deze tijd stamt de uitdrukking: “Houdt U er aan?” Dit betekent in Epidauros-slang dat u een aan het gezelschap uitgeleend voorwerp niet meer terugkrijgt, of in het beste geval, behoorlijk verbouwd en/of herschilderd. Nu nog bewaren bepaalde hoofdvertolkers relikwieën van die voorstelling: dit gaat van een toen hopeloos gedemodeerd, maar nu weer erg modieus geruit jasje, tot de geamputeerde resten van een kalken mannentorso, weggesleept uit de kelders van de academie.
In 1982 werd in zeer gespreide slagorde gewerkt: Fons Raeymaekers regisseerde een oude liefde: Escuriaal van Michel de Ghelderode. Twee leraars gaven gestalte aan koning en nar: Armand Vijgen en Luc Pay. Dezelfde avond nog werd het publiek vergast op een blijspel van Anton Tsjechof, De Beer. Daarin mochten de jonge turken zich uitleven: Koen De Feyter nam zijn eerste regie waar, kreeg toen de smaak te pakken en zou die niet meer verliezen. Meer nog, hij werd zowat de regisseur van het huis, zou zelf theater schrijven, zou tijdelijk mede een gezelschap buiten de school opbouwen én zelfs officiële lauweren oogsten met een eigen stuk, eerst door het Koninklijk Jeugdtheater en jaren later door Epidauros op de planken gebracht. De hoofdrollen in het Russische pareltje werden vertolkt door Magda Gommeren en Bert Annemans. De avond werd toen afgerond door een gesmaakte one-man-show van Patrick Geis.
Voor de locatie van het volgende stuk, in 1983, werd uitgeweken naar het Zeemanshuis in Antwerpen. Dit belette nochtans niet dat ook daarheen een massa volk kwam afgezakt: telkens een afgeladen zaal. Ons publiek vond de weg naar het gemakkelijk toegankelijke blijspel van Neil Simon, Het Raar Koppel. De laatste maal zou Pater Fons voor Epidauros een avondvullend stuk regisseren. Later zou hij voornamelijk de grime op zich nemen. In deze uitbundige deurenkomedie, gespeeld in de dialecttaal van Walter Van den Broeck, werd vooral het decor duchtig op de proef gesteld: het was dan ook stevig verankerd door Rene Chantrain, die elke voorstelling opnieuw gedwongen werd de met spaghetti besmeurde achterwand te behangen. Frank Van Beeck en Armand Vijgen brachten een spetterende avond: twee mannen, Felix en Oscar, temidden een club kaarters en een massa huwelijksperikelen.
De daarop volgende jaren brak een onzekere periode aan: een aantal malen werd gestart met een stuk, soms haakte een acteur af of ontbrak de spirit. De Nacht van Suzy Bernstein, August, August, Jan Rap en zijn Maat, ja zelfs een reprise van Het Belang van Ernst passeerden vruchteloos de revue. De leerlingen maakten via Mic-Joernaal duidelijk dat ook zij op de planken wilden.
Dan werd een middel gevonden om de malaise te bestrijden: de oudgedienden zetten twee maal een workshop rond theater op. Er werd zelfs les gegeven over de theatergeschiedenis, gaande van bakermat Griekenland tot het hedendaagse toneel. Vele jongeren konden het podium bestijgen en brachten theater van de grootste auteurs: over Aristophanes en Plautus, via Shakespeare en Molière tot Arthur Schnitzler, Heiner Müller, Majakowski en Mishima. De “oudjes” popelden wel om zelf te spelen, maar genoten van het jeugdig enthousiasme. Wie er bij was, herinnert zich zonder enige twijfel nog de hectische taferelen die zich “off-stage” afspeelden in de coulissen van het Augustijner-theater. Koen De Feyter coördineerde de activiteiten.
In 1984 werd de avond gekaderd rond het eeuwige thema De Liefde, in 1986 speelde zich alles af in Het Park. Alle aspecten van toneel kwamen aan bod: repetitie, decorbouw, lichtregie, grime én acteren. Dat zulk een voorstellingen iets van een bonte avond hadden, werd ruimschoots gecompenseerd door het meeleven van de vele sympathisanten. Tegelijk vormde zich een potentieel aan jonge talenten.
Met zo een groep neofieten besloot een driemanschap, Walter Laureys, Bert Annemans en Koen De Feyter in 1988 een wereldpremière te brengen: Maanziek van Koen De Feyter zelf. Het mysterieuze stuk werd haast volledig gedragen door leerlingen, die een zeer hechte groep vormden. Tom Peeters en Sofie Dykmans brachten de hoofdrollen met verve. Vanaf deze productie diende zich een kracht aan die voor heel wat komende stukken een onmisbare schakel zou worden: Luc De Clercq. Het werk dat hij verzette in de voorbereiding, op en achter de scène, bij de productie en decorbouw gebeurde niet voor het voetlicht, maar was daarom niet minder verdienstelijk. In 1996 zou hij uiteindelijk de stap zetten naar de regie.
In 1989 bracht Epidauros een schoolstuk: De Stoel van Stanislawski van Guido Van Meir. Regisseur Koen De Feyter moest eerst zoeken naar de goede toon, tot plots de locatie een helpende hand kwam toe steken: het stuk werd immers gebracht in één van de turnzalen van het college. Het publiek zat op zweedse banken, kwam, en zag dat het goed was. In een sterk fysieke voorstelling werd toneel in toneel gespeeld: een auditie bracht een heterogene groep van sollicitanten bij elkaar onder leiding van een tiranniek regisseur. Yoghurt werd van de grond gelikt, actrices brachten een stripnummer en de actie verliep via rolstoelen, bokken en klimrekken. Sommige toeschouwers noemden dit de sterkste voorstelling die we hadden gebracht. Reeds tijdens dit jaar werd grootse plannen gesmeed. Voor de eerste maal zou het gezelschap een stuk brengen in het Auditorium, de herbouwde kapel. Dit was zeker niet zonder risico's. De zaal is heel groot —zou ons publiek talrijk genoeg komen opdagen?— en de akoestiek is abominabel.
Het stuk dat we voor 1991 planden was zeker ambitieus genoeg: Pygmalion van George Bernard Shaw. Weer tekende Koen De Feyter voor de regie: één van zijn toneeldromen kon zo werkelijkheid worden. Deze productie bleef niet gespaard van catastrofes: hoe moet men anders het uitvallen van de hoofdactrice, zes weken voor de opvoering, omschrijven? Pascal Janssens, de eerste Eliza Doolitlle moest in allerijl vervangen worden door een nieuw bloemenmeisje, Sara Adriaenssens. Zij speelde, nochthans in moeilijke omstandigheden, een glansrol, geconfronteerd met Bert Annemans als Professor Higgins en Walter Laureys als kolonel Pickering. Nog 34 andere acteurs van beider kunne zorgden voor een feestelijk kader op deze grote scène. De hele organisatie oogde professioneler dan ooit: voor de voorstelling werd zelfs een weekend in afzondering gegaan in de buurt van Gent. De kameraadschappelijke sfeer die daar groeide, bracht jong en oud dichter bij elkaar op de planken.
Eigenlijk lag toen de “romantische” periode van het gezelschap definitief achter de rug. Een goede taakverdeling bleek noodzakelijk, wilde men tientallen mensen op scène brengen in een verzorgd decor met goede verlichting en een aanvaardbare geluidsregie. Iemand moest zich verder toeleggen op kostumering, op grime, op sponsoring en reclame. Vermits de kosten voor een productie hoger lagen, was er ook nood aan een productieleider en moest op voorhand een budget vastgelegd worden: deze, soms technocratisch ogende poespas is voor menig kunstenaar, die een theaterman tenslotte toch wil zijn, vaak een kwelling. Maar tussen droom en werkelijkheid...
Het volgende jaar moest het gezelschap bekomen. De rasacteur Armand Vijgen besloot in 1993 als bewerker en regisseur 't Barreeltje in te spelen. Dit lokaal, dat tevoren nog dienst had gedaan als noodkapel en daarvoor als sacristie, was —op aangeven van Luc De Clercq en met financiële steun van Epidauros— omgebouwd tot een kleine ruimte waarin alle vormen van esthetische expressie tot hun recht konden komen. In deze gezellige ruimte werd de grimmige fabel Voorwaarts Kameraden naar Animal Farm van George Orwell tot leven gebracht. Varkens en mensen stonden oog in oog met elkaar. Door een efficiënt gebruik van de speelruimte werd duidelijk dat 't Barreeltje moeiteloos een vijftiental spelers en zeventig kijkers kon herbergen. Zeker en vast een aanrader voor een acteur die ervan geniet om de adem van het publiek in het aangezicht te voelen. Het publiek genoot ook met volle teugen van deze ongewone face-à-face. Na afloop werd Pater Fons tijdens een aparte viering in de bloemetjes gezet voor zijn jaren inspirerende betrokkenheid bij het gezelschap.
“Voorwaarts, kameraden” vormde een ideale opstap naar de klapper van 1994. Epidauros waagde zich aan Romeo en Julia van William Shakespaere. Koen De Feyter had het jaar tevoren lange tijd zitten broeden op een eigenzinnige aanpak van dit eeuwige gegeven: het talrijk opgekomen publiek —weer vormde het Auditorium de achtergrond— bleef na afloop niet onberoerd, hoe men ook aankeek tegen de persoonlijke regie. Het decor —getekend door Inge Geurts en uitgevoerd door Wim Danneels— oogde modern, ja zelfs, futuristisch. Plexiglas-golfplaten en video via televisiezuilen. Op scène werd actie gebracht door de vele jonge acteurs: water ging met emmers over Julia —Heidi Wuyts— heen, Romeo —Bart Delacourt— werd in het nauw gedreven door een opdringerige massa voorzien van brandende fakkels en de eindscène werd omgevormd tot een receptie waarop neergeworpen champagnefluiten het podium herschiepen in een glas-woestenij. Geluidsspecialist Jan Vercammen zorgde ervoor dat ditmaal de akoestische problemen tot een minimum werden herleid.
Na deze energieverslindende productie werd een stapje teruggezet: in 1995 werd gekozen voor een kleinschalige productie die goed aansloot bij de schoollectuur: De Kale Zangeres van Eugène Ionesco. Onder leiding van Koen De Feyter zetten zes leerlingen, begeleid door een pianist-klok, een sterke prestatie neer. Locatie vormde 't Barreeltje, waar door de vaste decormeester, Wim Danneels, meer aandacht werd besteed aan de zitplaatsen van het publiek, dan aan de speelruimte. De rollen van meneer Smith en meneer Martin werden bij deze gelegenheid gebracht door meisjes: als dit bij een surrealistisch stuk al geen echt probleem vormt, legt het toch een probleem van recrutering bloot. De laatste jaren komen zich vooral meisjes aanbieden om te acteren. Kijken jongens neer op toneelactiviteiten of hebben ze gewoon geen lef en talent? De toekomst zal ons wijzer maken.
Negentien jaar na het ontstaan keerde Epidauros terug naar een oudere formule: meerdere stukken, gescheiden door een pauze. Luc De Clercq regisseerde Onbewoonbaar Verklaard van Tennessee Williams (in een vertaling van Walter Laureys —die al enige jaren werkzaam is in Xian (China)). In deze bittere eenakter wordt door één acteur en één actrice vorm gegeven aan de zwoele sfeer van de zuidelijke Verenigde Staten. Gekaderd in een functioneel decor blijft zoiets hangen bij het publiek. Als ultieme vorm van samenwerking over de “generaties” heen nam leraar Armand Vijgen de leiding over de verkorte versie van het gelauwerde stuk, Sneeuw, van oud-leerling Koen De Feyter. Leerling Isabelle Arts en leraar Bert Annemans —die reeds meegaat vanaf Pantagleize in 1977— beeldden de relatie uit tussen slachtoffer en beul. Wie de sterke en wie de zwakke partij was, bleef uiteindelijk een open vraag.
Tijdens het schooljaar 1996–1997 brengt Epidauros geen voorstelling: alle energie wordt geconcentreerd naar september 1997. Dan zal, zoals hierboven reeds aangekondigd, Epidauros zijn 20-jarig jubileum vieren, samen met de Tekenakademie en de Muziekakademie van Brasschaat. Bij die gelegenheid blikt het gezelschap —onder de coördinerende leiding van Fons Van den Maegdenbergh, ook een man van het eerste uur— even terug op een bewogen geschiedenis. Op vijf verschillende locaties binnen het college worden reprises gebracht van stukken uit een verder en dichter verleden: een uitstekende plaats van afspraak voor wie met nostalgie en weemoed terugdenkt aan vroeger, maar ook voor wie nog grootse plannen heeft met een potentieel aan toneeltalent.
Is het betekenisvol voor Epidauros dat bruggen worden geslagen naar andere muzische kunsten, dat maandelijks vergaderd wordt met regisseurs, met verantwoordelijken-coördinators decor, geluid, rekwisieten, publiciteit, met een productieleider, ja zelfs dat men volop bezig is een “site” uit te bouwen op Internet, “e-mail”-adres inbegrepen? Is verder de droom vervlogen om de middelen —die met zuinig en rationeel beheer zijn verworven— om te zetten in een gezamenlijke reis, terug naar de eigenlijk bron, Epidauros? Misschien zijn het juist dromen die ieder van ons doen verder gaan in het creëren van nieuwe werelden op het podium. Dat anderen bereid zullen zijn om in de volgende eeuw op het college aan de lokroep van de toneelmuzen gehoor te geven, dat leidt, zelfs voor de grootste pessimist, geen enkele twijfel.
Bert Annemans
Uit: Rudi Arnould & Luc Pay (eindred.), Onder Gulden Vleugels II. Sint-Michielscollege Brasschaat 1931–1996. [Brasschaat], Sint-Michielscollege, 1997, pp. 210–217.